Hoe weet je hoe een tuin er 2000 jaar geleden uitzag? De talrijke Latijnse auteurs die zich met dit onderwerp bezighielden geven ons de geheimen van tuiniers prijs … maar niet alleen dat. Ondanks de zeldzaamheid van sporen kan archeologie verder licht werpen op de zaak. Om een ​​natuurlijke omgeving – landschap of tuin – te reconstrueren doen archeologen beroep op wetenschappers die gespecialiseerd zijn in verschillende vakgebieden.

De carpoloog bestudeert de overblijfselen van zaden en vruchten (pitten, zaden, granen, peulvruchten, stuifmeel van wilde planten, enz.). Soms zijn ze verkoold of vervat in de archeologische aardlagen. Dankzij deze analyse kan de archeoloog de samenstelling van de lokale flora kennen en de landbouw- en voedselpraktijken van een plek beter begrijpen. De aanwezigheid van niet-inheemse planten geeft informatie over handelsbetrekkingen die zich soms over lange afstanden uitstrekten. Mediterrane planten in onze regio’s zijn bijvoorbeeld een van de getuigenissen van de romanisering.

De palynoloog is geïnteresseerd in gefossiliseerde pollen en sporen die tijdens opgravingen uit sedimentlagen worden gehaald. Hun identificatie en proportie maken het mogelijk om de plantenevolutie van een landschap over een zeer lange tijdschaal uit te beelden. Bepaalde veranderingen het gevolg zijn van een natuurlijke klimaatwijziging, maar er zijn ook andere variaties die door mensen veroorzaakt werden: boomvelling, cultivering, veredeling. Laboratoriumanalyses van monsters van archeologische vindplaatsen verschaffen meer informatie over de verschillende activiteiten die op deze plaatsen uitgeoefend werden

Elk van deze wetenschappen levert gegevens en hypothesen op die bijdragen aan de reconstructie van een levenskader.

« Echantillon carpologique contenant des graines carbonisées » © Photo H-G Naton (CC Attribution-Share Alike 3.0 Unported license).
(Carpologisch monster dat verkoolde zaden bevat)

Spring naar de inhoud